Breng de melk op kamertemperatuur of iets warmer (lichaamstemperatuur: zo warm als een aangename douche, dus even op het vuur in een saus pannetje) en los er de suiker in op.
Breek de verse gist in de melk en wacht tot je de gist ziet werken (er komt een laagje schuim op de melk)
Ondertussen scheid je de eierdooiers van de eiwitten: in 2 aparte kommen.
Klop de eierdooiers met elektrische kloppers op volle snelheid goed luchtig.
Voeg er de gistende melk aan toe en het warme bier (op kamertemperatuur, liefst op lichaamstemperatuur) en klop zachtjes door het beslag.
Zeef er 450 gram bloem in en klop op lage snelheid met een handgarde tot alle klonters verdwenen zijn.
In een apart pannetje smelt je 150 gram echte boter.
Kuis je kloppers volledig proper en klop ondertussen in de andere kom het eiwit volledig stijf.
Als de boter volledig gesmolten is, roer je ze met een handgarde onder het beslag in het gistbeslag.
Voeg een snuifje zout toe en spatel het eiwit voorzichtig door het beslag. Laat minstens een 1 uur rusten, zodat de gist zijn werk zal doen: luchtiger beslag maken met meer smaak.
Ondertussen klop je indien gewenst wat slagroom, door room koud uit de ijskast met wat vanillesuiker op te kloppen.
Verwarm het wafelijzer voor.
Als het beslag vol met belletjes koolzuurgas is van de gist, en goed is gerezen, kan je beginnen bakken. Wel even door je beslag roeren nu.
Als het wafelijzer goed heet is, schep je met een pollepel deeg in het ijzer zodat 1 kant van het ijzer helemaal mooi bedekt is.
Sluit het wafelijzer en draai het om en laat de wafel redelijk lang bakken (een 7tal minuten) tot hij krokant is. Het wafelijzer niet potdicht vergrendelen zoals bij een toast, want je wil dat de wafel verder rijst in het ijzer!
Haal de wafel uit het ijzer, bestrooi je Brusselse wafels met bloemsuiker en werk af met gesmolten chocolade, banaan en/of slagroom.